Lezing Aart Jan de Geus

Aart Jan de Geus (foto: Peter de Bie)Beste Siska, beste Ineke, beste familie van Ab, vader, broer, verdere familie, Rotterdamse vriend Van der Linden,

We hebben een speciale band, want met een hart voor de sociale zaak zijn we allebei fervente stropdasdragers. Ik ben waarschijnlijk samen met van der Linden in de zaal de enige die een stropdas heeft. Ha, de vader natuurlijk ook, maar die heeft nog veel meer onderscheidingen waaronder een koninklijke. De andere eretekens moet u me nog een keer uitleggen. Het is heel eervol dat u aanwezig bent onder mijn gehoor. Ineke van Gent zei het al: ik ben van het geboortejaar 1955, dus van hetzelfde jaar als Ab Harrewijn en Siska Barelds, en dat geeft wel een bijzonder gevoel. Je zou je kunnen denken dat Ab had hier kunnen staan. Naar mijn gevoel had hij hier móeten staan in een nieuwe Pauluskerk. Wat zou hij ervan genoten hebben. Hoe zo’n kerk een andere functie krijgt. En hoe hij dan ook hier aanvoerder van debat, van actie zou kunnen wezen. Maar het is nu toch anders en daarom hebben we deze dag.

Ik heb na mijn studie achttien jaar in de vakbond CNV gewerkt. Ik heb te maken gehad, via de kerk ook, met het industriepastoraat. Als je in de vakbond werkt en het industriepastoraat, dat kan het niet missen. Dan kom je natuurlijk Ab Harrewijn tegen en dan maakt het niet uit of het bij DISK is of bij de Arme Kant van Nederland of bij de Linkerwang van Groen Links of waar dan ook of bij een actie. Dan heb je altijd even contact over hoe het verder zou moeten gaan en wat dan verstandig zou zijn, wat de argumenten waren. En tevens ook wat we gehoord hadden van de mensen over welke kant het op zou moeten gaan. Ik ben later in Den Haag gaan werken in de politiek als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daar heeft Ineke van Gent wat over verteld.

Ik ben daarna naar de OESO gegaan in Parijs. Daar heb ik wat meer ook van de wereld gezien. En ik werk nu bij de Bertelsmann Stiftung in Duitsland en bij de Triodosbank als nevenfunctie.

Ab Harrewijn

Als ik aan Ab Harrewijn denk dan moet ik ook denken aan de vraag: ‘Naar wie luister je en tot wie richt je je?’. Er zijn heel veel mensen, zeker in het Haagse, die het idee hebben dat ze naar belangrijke mensen moeten luisteren en dat ze tot eenvoudige mensen moeten spreken. Ik vond het altijd zo mooi aan Ab dat hij het precies andersom deed. Ab zei: ‘Naar eenvoudige mensen moet je luisteren en tot belangrijke mensen moet je het woord richten’. Eigenlijk is dat ook wat we uit de bijbel kennen van het verhaal van Jezus: Naar wie luister je en tot wie richt je je? Ab Harrewijn had daar een precies andersom idee over dan gangbaar is en dat heeft mij altijd geïnspireerd.

Ab was ook iemand van het organisatieprincipe. Hij zei dat je sommige dingen alleen rond krijgt als je ze samen doet. Je moet je organiseren om een vuist te maken om wat gedaan te krijgen. In het vormgeven van dat organisatieprincipe, was hij heel sterk in. Daar kon hij op verschillende manieren mensen motiveren, bij elkaar halen, en dat werkte ook, omdat hij wist dat hij bij bepaalde mensen bepaalde snaren moest raken, bepaalde argumenten moest hanteren, want hij was wel erg slim, hoor. Had hij dat van u vader of van uw vrouw of van beide? Hij was erg slim. Siska zegt: ‘hij wist de zwakke punten te vinden dus hij wist waar een ander op aanspreekbaar was’. Laten we het zo maar zeggen.

De sociale kwestie

Iets over de context van het thema van vandaag. De context van de vorige eeuw waar Ab Harrewijn vooral in de laatste jaren van de vorige eeuw gewerkt heeft. In de eerste jaren van de vorige eeuw en ook in de laatste jaren van de eeuw daarvoor was er een grote sociale kwestie. Die is in Engeland ontstaan en later ook overal in Europa en dat heette de kwestie van ‘the working poor’. Heel veel mensen die als arbeider werkten waren ongelooflijk arm. Echt heel verschrikkelijk en letterlijk: ‘the working poor’. Mede door het succes van de strijd van de vakbeweging en de politiek is die sociale kwestie in de loop van de vorige eeuw verschoven is naar ‘the non working poor’. We leven nu in een tijd waarin de mensen die een baan hebben eigenlijk bijna niet meer arm zijn, althans als het een volledige baan is. Ze hebben een bestaansminimum.

En armoede in onze tijd is vaak gekoppeld aan het niet hebben van werk of van een baan of het uitgesloten zijn. Dat betekent dat het begrip ‘de onderkant van de samenleving’ niet meer zozeer de ‘working poor’ betreft – ook wel een beetje, zeker ook in andere landen -, maar vooral veel te maken heeft met het niet deelnemen aan de samenleving, zowel internationaal als nationaal als op lokaal niveau. Een van de genomineerden voor de Ab Harrewijn Prijs van vandaag had het over de buitenkant, dus niet onderkant, van de samenleving. Dat vind ik eigenlijk heel mooi aangeduid, omdat je met de omschrijving ‘the non working poor’ verwijst naar het feitelijke erbuiten staan. En met dat erbuiten staan heb je het dan minder dan we zouden willen.

Er zijn een paar grote trends in de wereld die het thema van de sociale kwestie mede bepalen. Denk aan het globaliseren van de economie. Veel werk dat naar andere landen verdwijnt, ander werk dat terugkomt, maar onzeker, flexibel is. Denk aan digitalisering, waardoor veel banen verdwijnen. Wat komt er voor terug? Kan iedereen het bijhouden? Denk aan veroudering: we worden allemaal steeds ouder, maar dat betekent ook dat we minder mensen hebben die al het werk moeten doen en die onze samenleving kunnen betalen. Denk ook aan migratie wat samenhangt met die verandering in de demografie. Die trends werken allemaal in op sociale kwesties van gelijkheid en ongelijkheid. De ongelijkheid neemt toe in de samenleving. Pure gelijkheid is eigenlijk nooit aangekomen en daar kun je ook de vraag bij stellen of we dat als een soort einddoel moeten hebben.

Analyse van de situatie van vandaag

We hebben als Bertelsmann Stiftung geformuleerd dat het gaat om gerechtigheid in de zin van kansen. Het is rechtvaardig dat mensen kansen hebben. Er kan een zekere ongelijkheid tussen mensen zijn, maar als je de kans hebt om in vrijheid te leven en iets van je bestaan te maken, kun je zeggen, dat er ruimte is in de samenleving om je te ontwikkelen en te groeien. Dat vinden we als Bertelsmann Stiftung erg belangrijk. Op zijn Duits: ‘Chanchengerechtigkeit’.

Vanuit een historische vergelijking is het zo dat we in Nederland op dit moment in een tijd leven waarin we nog nooit zoveel gezondheid hebben gehad, met zijn allen dan. De levensverwachting is nog nooit zo hoog geweest als nu. Het opleidingsniveau gemiddeld is nog nooit zo hoog geweest, overigens vooral voor vrouwen, omdat vrouwen al jarenlang in hun studie beter presteren dan mannen. Ook in inkomen hebben we het in Nederland nooit zo hoog gehad als nu, met zijn allen dus. Dan kun je zeggen: het is eigenlijk raar dat we in een tijd leven, waarin heel veel van die dingen zo goed gaan als nooit tevoren, het toch voor velen zo moeilijk is.

Europa is in een crisis. Je ziet het in de werkloosheid. Je ziet het in de jeugdwerkloosheid. Om die op te lossen moet de economie meer op gang komen. Om de economie op gang te krijgen moet de bestuurlijke organisatie van Europa gewijzigd worden, verdragen aangepast, enzovoort. Om nieuwe verdragen te sluiten moet er meer vertrouwen worden gegeven van de kant van de bevolking. En om meer vertrouwen te krijgen moet de bevolking zien dat de werkloosheid wordt opgelost en daarom moet de economie dus aantrekken, enzovoorts… We zitten momenteel eigenlijk in een soort vicieuze cirkel vast. Op zijn Duits noemen we dat een ‘Teufelskreis’, een duivels dilemma. Het zit vast en het hangt allemaal met elkaar samen: crisis in Europa, werkloosheid, struikelende economie, bestuurlijke organisatie en vertrouwen in elkaar hebben.

Social Justice Index

We hebben met elkaar gezegd: we gaan als Bertelsmann Stiftung kijken waar we in die cirkel ergens aan knoppen kunnen draaien. We willen daarbij ook de sociale dimensie van Europa in beeld brengen, want dat is iets wat in de Europese politiek nauwelijks nog een rol speelt. Zo hebben we een grote studie gedaan, eerst een in 2008 en nu een in 2014, die we de Bertelsmann Stiftung Social Justice Index genoemd hebben.

In die Social Justice Index van 28 landen in totaal staat Nederland in Europa op vier, dus vrij hoog net als in 2008, na Zweden, Finland en Denemarken. En onderaan staan Bulgarije, Roemenië en Griekenland. Duitsland staat op plaats zeven. Er zijn zes factoren waarnaar we kijken bij die Social Justice index. We kijken naar armoede, dus in de zin van geld. We kijken naar onderwijs, kansen en deelname daarin. We kijken naar het hebben van werk. We kijken naar integratie. We kijken naar gezondheid en we kijken naar verschillen tussen generaties. Ik ga die zes punten langs. Dan trek ik conclusies en zeg van daaruit iets voor een politieke agenda.

Armoede en sociale uitsluiting

Als we het hebben over armoede en sociale uitsluiting staat Nederland in de Social Justice Index op de tweede plaats, dus heel hoog. Dan denk je: dat is goed nieuws. En toch is 15 procent in Nederland op of over de rand van armoede en sociale uitsluiting. Dat zijn niet onze cijfers, maar die van Eurostat, de officiële Europese statistiek. In Europa als geheel is het overigens 25 %. Dus een kwart van de mensen in Europa verkeert op of over de rand van die armoede en sociale uitsluiting. Dan is er nog een fase van ernstige armoede, die je kunt vergelijken met een ziekenhuis gewoon op zaal of op intensive care. Intensive care is 2 % in Nederland en 11% in Europa. Vandaar dat wij op dit punt hoog staan in de Social Justice Index. Die Nederlandse 2 % zijn altijd nog een heleboel mensen als je kijkt naar de 17 miljoen die we samen zijn. Maar die Europese 11% is nog veel erger.

Interessant is als je armoede en sociale uitsluiting combineert met leeftijd. In Nederland is het aantal kinderen tot achttien jaar op of over de rand van armoede en sociale uitsluiting 17 % en onder de 65-plussers is het 6 %. In Duitsland bij voorbeeld zitten de kinderen onder de achttien op hetzelfde percentage 18 %. Van de 65-plussers heeft Duitsland 16 % op de rand van armoede en sociale uitsluiting, en Nederland 6 %. Dat lage aantal in vergelijking met Duitsland heeft te maken met het succes uit de vorige eeuw van opbouw van AOW en van pensioen, wat heel veel oudere mensen samen een minimumloon geeft. Het is geen rijkdom of vetpot, maar het is iets anders dan bittere armoede of jezelf niet kunnen bedruipen.

Onderwijs

De tweede factor van de Social Justice Index is onderwijs. Daar staat Nederland in Europa op de vijftiende plaats. Dus beneden de helft, in de onderste helft. Je denkt zelf: In Nederland is het onderwijs goed. Maar we scoren echt slechter op zoiets als de sociaal-economische achtergrond. Waar in veel landen de school helpt om mensen die van huis uit niet zoveel meekrijgen gelijk te trekken met anderen, is het in Nederland zo dat de verschillen in sociaal-economische achtergrond tijdens de schooljaren alleen maar bevestigd worden en niet verkleind worden. Dat is in kansengelijkheid heel slecht.

Het heeft allemaal te maken met de steeds vroegere selectie voor de middelbare school, en de routes daar. We scoren ook slecht als het gaat om drop-outs. Dat zijn de kinderen die stoppen met meedoen in school en er niet meer terugkomen. Een jaartje er uit, dat kan nog wel eens voorkomen, maar drop-outs zijn mensen die echt met onderwijs stoppen. Mijn zoon had op een gegeven moment een jaar dat hij van allerlei andere dingen deed en toen dachten we ook: ‘wat komt ervan terecht?’. Een jaar daarna was het over, dus dat kwam goed. Ciska zegt ook: ‘Niet te gauw bezorgd zijn. Het kan wel weer eens goed komen.’ Ik zei toen nog tegen mijn vrouw: ‘Nu ja, hij heeft een hoop geleerd, maar niet op school.’ Dat kan.

Maar we hebben het bij drop-outs over mensen die echt stoppen met leren en dan van de samenlevingsradar verdwijnen om het zo maar te zeggen. Dat is een behoorlijke groep. Er is wel veel beleid, maar het probleem oplossen van die drop outs is nog niet echt gelukt. Het onderwijssysteem van Nederland heeft ook te maken met steeds meer migranten en die kinderen komen er ook nog slecht erdoor. In Nederland zijn kinderen van migranten een groter probleem dan in andere landen in Europa.

Werk

Wat werk betreft staat Nederland in de Social Justice Index op de zesde plaats. We hebben jeugdwerkloosheid, maar minder dan in andere landen. Het probleem is bekend. Ook dat van migranten. Zij komen echt veel moeilijker aan het werk en er is een groot verschil tussen insiders en outsiders op de arbeidsmarkt. Aan dat thema zou Ab Harrewijn hebben getrokken als hij er nog zou zijn, waar nu de vakbeweging actief mee bezig is. Rond werk toont Nederland een heel interessante uitslag.

Op het gebied van integratie scoort Nederland de op één na hoogste plaats Europa. Dat betekent dat het in de rest van Europa overal nog minder is. Evengoed zijn er in Nederland genoeg problemen. Maar net als bij emancipatie komt in zo’n score van de statistiek ook een goede anti-discriminatiewetgeving aan de orde. De vraag of het in de praktijk allemaal zo goed is dat is vers twee, maar goede wetgeving scoort in zo’n studie hoog. Er is in Nederland ook minder inkomensongelijkheid tussen grote groepen, wat je in Italië en Spanje wel hebt: enorme rijken en een hele grote groep mensen die bijna niks heeft. Ongelijkheid is in Nederland minder het geval. In vergelijking met Europa hebben we ook minder ‘not employed, not educated and not trained people’. We scoren rond de acht procent aan mensen die buiten de arbeidsmarkt staan. Acht procent is nog veel te veel, maar in andere landen is dat percentage hoger. Daarom staat Nederland wat werk betreft hoog in de Social Justice Index.

Gezondheid

Gezondheid scoort op de Social Justice Index voor Nederland ook vrij hoog. Voor gezondheid staat Duitsland op 10. Die hebben nog een heel oneerlijk systeem met verzekeringen. In Nederland kreeg slechts 0,5 % geen goede zorg. In Roemenië is dat meer dan 10 %. En in die zin staat Nederland dus hoog qua gezondheid.

Rechtvaardigheid tussen generaties

Dan komen we aan het laatste punt van de Social Justice Index en dat is de sociale rechtvaardigheid tussen generaties en Nederland staat hier in de onderste helft. Dat is 2014 zo en ook in 2008. Die lage score heeft te maken met de groei van de staatsschuld. Dan zult u denken: ‘Dat is nu weer typisch zo’n punt van zo’n dure meneer die ons iets wijs komt maken over de staatsschuld’. Ik ben er serieus over want de staatschuld van nu zijn de rekeningen die de volgende generatie moet betalen. Dus in de zin van rechtvaardigheid tussen de generaties is de staatsschuld een slecht ding voor de volgende generatie.

Groene energie beslaat in Nederland slechts 5 % van het gebruik. Daar zitten we op de allerlaatste plaats ongeveer. Alleen Engeland, Luxemburg en Malta zijn nog slechter. Dus alarmerend: alle landen in Europa doen het beter met groene energie. Hoe kan dat nu? We hebben toch heel veel initiatieven. Het heeft te maken met dat veel industrie in Nederland– in Engeland ook – nog veel energie gebruikt op een niet groene manier. Daardoor doen we het op het gebied van vernieuwing van energie, renewable energy, gewoon slecht. Dus er is nog wat werk aan de winkel voor Jesse Klaver en andere politici.

De pensioenen in Nederland zijn kwetsbaar en we leven in een tijd dat de geboortecijfers in Europa allemaal minder dan twee zijn. Als het geboortecijfer onder de twee ligt, krijgen vrouwen gemiddeld minder dan twee kinderen. Mannen tellen hier niet mee. Bij minder dan twee slinkt dus de bevolking. Alleen Frankrijk en Engeland hebben wat meer dan twee. Italië en Duitsland zijn relatief helemaal oud. Dat betekent dat er in termen van generatie rechtvaardigheid een enorme druk komt te liggen op de komende jongere generatie.

Vierde plaats niet zonder zorgen

De voorgaande zes punten zijn allemaal meegenomen in die Social Justice Index, waarin Nederland in een Europese vergelijking op de vierde plaats staat, maar waarin met name onderwijs en de rechtvaardigheid tussen de generaties best zorgelijk zijn in Nederland.

Conclusies van de Social Justice Index

De ongelijkheid neemt toe binnen landen, als ook tussen landen. De vroegere tegenstelling tussen Oost- en West-Europa is nu de tegenstelling tussen Noord- en Zuid-Europa.
De ongelijkheid neemt ook toe tussen de generaties, waarbij met name kinderen het kind van de rekening zijn. U ziet het in de jeugdwerkloosheid, maar armoede in gezinnen is ook groter dan de armoede onder ouderen zoals ik net al vertelde.

De derde conclusie is dat de economische groei absoluut geen garantie is voor meer welvaart van allen. Dus iedereen die zegt: ‘Als we meer ga verdienen dan profiteert iedereen daarvan’, vertelt niet de waarheid. Zonder beleid kom je er niet. Het is wel een beetje waar, maar op zich is dat niet genoeg. Geen beleid is absoluut geen garantie dat allen welvaart krijgen bij economische groei. Kijk maar naar bij voorbeeld het verschil tussen Ierland en Zweden. Die hebben beide ongeveer hetzelfde bruto nationaal product, dat is dat je in het land met zijn allen ongeveer net zoveel verdient per hoofd van de bevolking. Evenwel: in onze Social Justice Index staat Zweden op één en Ierland op achttien. Dus ook als je het redelijk goed doet wat economische groei betreft, kan je het met slecht beleid aardig verpesten. In die zin is dus economische groei alleen zeker geen garantie voor sociale rechtvaardigheid.

Conclusies voor Nederland

Wat houdt dat in voor Nederland? Allereerst betekent dat dat je de sociale kwestie opnieuw moet definiëren van ‘the working poor’ naar ‘the non-working poor’, en tevens ook naar mensen die aan de buitenkant staan van de arbeidsmarkt. Kijk naar migranten, kijk naar vluchtelingen.

Kijk als tweede naar het organisatieprincipe waar Ab Harrewijn het altijd over had. Dat is buitengewoon moeilijk omdat je het dan hebt over groepen die heel divers zijn samengesteld. Waar je vroeger werknemers op één plaats onder één dak had kon je zeggen: ‘We werken met zijn allen bij Stork’ of: ‘We werken met zijn allen bij Ford en daarmee maken we een vuist. We organiseren ons.’ Dat is wat de vakbeweging overal deed. Maar die vorm van organisatie is met een groep van vluchtelingen met 35 verschillende nationaliteiten die elkaar ook qua taal niet echt verstaan en eigenlijk allemaal op zoek zijn heel moeilijk. Want organisatorisch gesproken: tegenover wie sta je? Je staat niet tegenover één werkgever, of één bedrijf. Voor mij is dat organisatieprincipe echt een vraagstuk dat opnieuw op de agenda zou moeten komen. Wie zijn het? Waar ligt de nood? En: Wat is het organisatieprincipe? Kijk ook naar gezinnen met kinderen. Die zijn ook allemaal niet georganiseerd. Het zijn ook migrantengezinnen, enzovoort.

Een derde conclusie voor Nederland is dat we onderwijs opnieuw als een sleutel moeten zien. Je moet in Nederland niet zo vroeg als nu mensen laten kiezen voor een vervolgopleiding, want dan blijken we gebaande wegen te lopen, die mensen sorteren naar lager, midden en hoger. Het is belangrijk om te investeren in drop-outs en ook bij voorbeeld in gehandicapte kinderen. Ik vind het een ontzettend moeilijk vraagstuk als kinderen op school niet zo goed mee kunnen komen. Dan krijgen ze dus hulp en iets extra soms en dan wordt wel gezegd: ‘met een rugzakje, met wat geld of met wat hulp komen ze er wel’. Maar als je die kinderen volgt blijkt dat ze later ondanks dat rugzakje en dat geld en die hulp er op de arbeidsmarkt niet inkomen. Dat is zo’n verschrikkelijk moeilijk vraagstuk. Moet je dan zeggen: Dan maar geen rugzakje? Ik weet het antwoord ook niet precies, maar de vraag is hoe je gehandicapte jonge kinderen kunt helpen om toch op een bepaalde manier zelfstandig verder te gaan richting een plek op de arbeidsmarkt. Dat is een vraagstuk. Onderwijs als sleutel voor de rest van het leven, daar zijn we dus vrij slecht in.

Een vierde conclusie is dat we ons zwaar moeten verbeteren waar het gaat om groene energie. Daar zou ik een citaat willen nemen van wat ik vroeger als jochie als een van de eerste zinnetjes leerde lezen. We woonden in Driebergen en gingen naar het bos en dan stond er zo’n bordje. De ouderen onder u zullen het wel herkennen Daar stond dan op: ‘Laat niet als dank na het aangenaam verpozen de eigenaar van het bos de schillen en de dozen.’ [Mensen in de zaal doen mee met de spreuk.] Ik zie nu een leuk gebeuren in de zaal. De zaal is ineens verdeeld in drie groepen. De eerste groep zijn de mensen die niet in Nederland zijn groot geworden of hier minder dan twintig jaar leven. Die denken: ‘Goh, wat is dat hier gezellig dat die mensen dat allemaal weten’, dus die kijken daarnaar met respect. Dan zie ik een aantal jongeren die denken: ‘Waar heeft ie het over?’ En ik zie een aantal mensen van de generatie Ab Harrewijn zal ik maar zeggen, waar ik mezelf even toe reken, en die dreunen dat allemaal in een kerk op alsof het een avondgebed is. Dus we doen het nog een keer zodat u het allemaal weet: ‘Laat niet als dank na het aangenaam verpozen de eigenaar van het bos de schillen en de dozen.’ [Zaal doet volop mee deze keer.] En dat wil dus zeggen: Laten wij oppassen dat wij de rommel die we nu maken niet overlaten in de toekomst aan onze kinderen. Ik heb het dan over productie en gebruik van groene energie en over zorg voor het milieu, enzovoort.

Slotwoord

Ik heb u verteld met cijfers ondersteund hoe het grote beeld er uit ziet als het gaat om sociale rechtvaardigheid. En tegelijk: als je het hebt over sociale ongelijkheid in internationaal perspectief kan je daar niet aan werken als je niet ook de individuele mens in beeld hebt. Dat is heel belangrijk: de Individuele mens zien, mens voor mensen zijn. Ik heb dat bij de vakbeweging geleerd. Het gaat niet alleen maar om politiek, maar ook om mensen. Als vakbondsadvocaat kreeg ik al die individuele zaken. Dan moeten de mensen aan jou hun verhaal kwijt. Daarna kun je zeggen of we er wel of niet iets mee kunnen.

Maar als je je niet laat raken door de sociale nood van een ander, vergeet maar dat hele verhaal van vanmiddag met die cijfers. Want dan is dat je laten raken het eerste waar je aan moet werken. Een van de belangrijkste principes in het sociale is dat je een mens moet kunnen zijn voor een mens. Ik vond dat ook vanmiddag al en dan kunnen er ook wondertjes gebeuren. Een van de genomineerden vertelde over Parkinson en zijn verhaal had in de bijbel kunnen staan: hè let op, mensen met Parkinson kunnen dansen. Zo’n klein wondertje. We hebben bij ons in de kerk in Utrecht iemand die geweldig bassolist is. Kom ik die man een paar dagen later tegen in een potten en pannen winkel in Utrecht. Staat hij daar die spullen te verkopen en stotteren dat die man doet, verschrikkelijk. Kan niet uit zijn woorden komen. ‘Ja maar’, zegt hij: ‘Als ik zing heb ik dat niet’. Dus er zijn wondertjes mogelijk en er zijn nog meer wondertjes mogelijk als je het ook deelt met elkaar, wat sommigen van jullie ook vertelden.

Ik ben zeer benieuwd wie de Ab Harrewijn Prijs 2015 krijgt. Ik vind het heel jammer dat ik nu weg moet gaan maar ik wens jullie allemaal heel veel geluk en zegen en laten we met zijn allen doorgaan met de sociale strijd, ieder op zijn eigen plekje. Want ieder kan dat op zijn eigen plekje doen.